Sociaal

Migranten

 Aankomst van de eerste migranten

In België waren de mensen heel blij met de ontdekking van de steenkool. Ze wisten wel dat er veel werkkrachten nodig waren om de nieuwe industrie draaiend te houden, maar in de Kempen waren er niet zo veel. België haalde werkmannen uit Wallonië voor de opstart van de nieuwe mijnen. Deze mannen waren immers al ervaren mijnwerkers. In de Kempen bleven de boeren liever op hun veld werken dan in de mijn, maar toch gingen velen in de winter de put in om extra geld te verdienen. [1]

De mijnen van Houthalen, Zolder en Beringen konden gemakkelijker mijnwerkers vinden dan Zwartberg, Eisden, Winterslag en Waterschei. De mijnen van Zolder, Houthalen en Beringen konden hun werkvolk halen in Antwerpen en Noord-Limburg. Eisden en de drie Genkse mijnen lagen te dicht bij elkaar om genoeg volk te vinden. [2]

België stuurde mannen op pad om nieuwe werkers te zoeken. Deze mannen wisten precies waar ze moesten gaan zoeken. Ze gingen naar de landen die het ergst waren geraakt door de Eerste Wereldoorlog, maar waar de mensen ook kennis hadden van mijnarbeid. Italië, Polen, Kroatië, Slovenië, Hongarije,… waren een paar van die landen. De eerste migranten kwamen aan in 1920 in Eisden, het waren Italianen. In 1927 bedroeg het aantal migranten in Eisden 35 procent, in Zwartberg 27 procent, in Winterslag 21 procent en in Waterschei 25 procent van alle werknemers. In 1938 waren in Eisden 63 procent van de mijnwerkers van buitenlandse afkomst. Na de Tweede Wereldoorlog werden er nog meer migranten naar België gehaald.[3]

De eerste migranten na de Tweede Wereldoorlog werden weer gehaald uit Polen en Italië. België maakte zelfs een contract met Italië zodat er wel 50.000 Italianen naar de mijnen konden komen en in ruil kon Italië kolen kopen.                                      

De meeste mijnwerkers kwamen in België werken voor het betere loon en als ze genoeg hadden gespaard, wilden ze teruggaan naar hun vaderland. Mannen en vrouwen voelden zich alleen omdat hun familie nog steeds in hun eigen land woonden.[4] Zo kochten de mijnwerkers enkel de hoognodige meubels zodat er een zekerheid was dat ze terug zouden gaan naar hun geboorteland.

 De nieuwe rekruten

Nadat iedereen gesetteld was in de Limburgse mijnstreken, gebeurde de ramp in Marcinelle in 1956. 136 Italianen stierven en Italië zette het contract meteen stop. Er werden geen Italianen meer gestuurd naar België. België ging nu op zoek naar nieuwe migranten en begon bij Griekenland.

De Grieken werden gezien als kritische, zelfstandige en veeleisende mensen door de mijndirectie. Dat was natuurlijk niet goed. Een ander probleem was dat de Italianen en de Grieken het niet met elkaar konden vinden. Volgens de Grieken waren het de Italianen die Griekenland hadden bezet tijdens de Tweede Wereldoorlog.

De Grieken deden veel moeite om Nederlands te leren. Ze waren met weinig dus was het beter om zich te mengen onder de Belgen. Anderzijds probeerden de Grieken wel hun Orthodoxe tradities te behouden.

We konden vroeger zien dat de migratie van de Grieken niet veel had opgeleverd. Zo ging de mijndirectie op zoek naar rekruten uit Spanje. De Spanjaarden richtten ook hun eigen verenigingen op zoals de Hogars Español Altas Torres en de voetbalploegen. De Spanjaarden kregen les in het Spaans want ook zij wilden terug naar hun geboorteland.

In 1963 kwamen weer nieuwe rekruten, maar deze keer waren ze geheel onbekend. Het zijn de Turken en een jaar daarna de Marokkanen. Deze rekruten kwamen er omdat Philips en Ford de meeste Belgen tewerk stelden waardoor de mijnen weer in de problemen kwamen. De Turken en Marokkanen kenden niets van mijnen en het zware werk. Het ging moeizaam voor de nieuwe migranten en de mijnwerkers. Daarbij waren de mijndirectie en de mijnwerkers ook niet voorbereid op de nieuwe religie, de onbekende talen en het onbekende schrift.

Net zoals de rest van de migranten, bouwden de Turken en Marokkanen hun eigen samenleving op. Ze kregen cafés, winkels en voetbalclubs maar het nieuwe was de moskee. Deze gebouwen werden speciaal opgericht om de nieuwe migranten tegemoet te komen, zodat ook zij zich thuis zouden voelen. De Turken en Marokkanen hadden het veel beter in België dan in hun geboortestreek en wilden niet terug. De mensen die nog in Marokko of Turkije woonden, kregen het nieuws van hun familie en vrienden dat het zo goed was in België.

Mannen

Belangrijke figuren

1   De directeur-gerant

Elke mijn stond onder de leiding van een directeur-gerant. Hij is hoofdingenieur van een mijn. Deze mannen maakten door de jaren heen een fortuin; ze kregen een vast maandloon en elk jaar een premie. De premie werd bepaald door de productie van de mijn en als de directeur initiatief nam om nieuwe ideeën te verwezenlijken. Zo kon de premie wel oplopen tot 435 000 frank, dat is 10 783,37 EUR. Op de afbeelding zie je de directeur-gerant en zijn familie van Eisden van 1919, A. Demeure.

Ze maakten nieuwe relaties en kregen veel privileges. Zo hadden zij mooie grote huizen en iedereen kon hun huis herkennen. Deze huizen hadden meestal een mooie tuin, de directeur kreeg daarom elke week drie dagen een tuinman die zijn tuin onderhield. Om de woonkamer mooi te maken, konden de directeuren behangpapier kopen voor 7,5 frank per rol, terwijl de gewone mens er 12,5 frank voor moest betalen. Alsof dat nog niet genoeg was, kregen de bazen ook gratis steenkool.

De directeur-geranten werden aanbeden in de woonwijken. Zij waren degenen die de werknemers werk gaven en de mensen waren hier erg blij mee. Hij had natuurlijk ook zijn taken; hij moest elke week verantwoording afleggen aan de beheerraad in Brussel, maar hij moest vooral zijn mijn vertegenwoordigen.

De zeven Limburgse mijngebieden werden vaak de zeven koninkrijkjes genoemd. De directeur werd hierdoor beschouwd als een ongekroonde koning.[5]

2   Principal en de ingenieur

De principal en de ingenieur zijn beide ingenieurs. De principal heeft zich al opgewerkt en zou een directeur-gerant kunnen worden. Hij kwam niets tekort en heeft ook een mooi groot huis, maar natuurlijk iets kleiner dan die van de directeur. De principal was hoofd van een hele verdieping: de onderbouw of bovenbouw van de mijn. Hij moest zorgen dat er genoeg steenkool werd geproduceerd. Als hij genoeg kon produceren kon hij zich opwerken tot een directeur-gerant. De ingenieurs zorgden voor nieuwe toestellen die getest moesten worden.[6]

3   De opzichters of porions

De opzichter of porions stonden bekend als de slavendrijvers. Deze mannen moesten zorgen dat de taak van de ingenieurs in orde kwam: genoeg produceren. Ze hadden veel verantwoordelijkheden; ze moesten de ploegen vormen, moesten toezien dat het werk correct werd uitgevoerd, zorgen dat de veiligheidsvoorschriften werden nageleefd, ze regelden de overuren en ze moesten helpen bij de loononderhandelingen. Je kan je wel voorstellen dat het geen gemakkelijke taak was. Als er iets misging, kon de schuld gemakkelijk op hem worden gestoken.

Voor de jaren 50 kozen de oversten de porion uit op vlak van loyaliteit en harde werkers. Velen die gekozen werden, wilden geen opzichter worden. Ze wilden hun collega’s niet steeds op de vingers tikken. Er waren opzichters die zware sancties uitdeelden; collega’s kregen een boete, ze stuurden er naar huis, ontsloegen er of schorsten er. Er ontstonden vechtpartijen; zo heeft een mijnwerker in 1946 zijn opzichter in een vinger gebeten.

Vanaf de jaren 50 werden de opzichters gekozen door andere criteria; de oversten keken naar ouderdom, gezondheidstoestand, anciënniteit, vakkenkennis,… [7]

4   De conducteur

De conducteur was het hoogste wat een gewone mijnwerker in zijn carrière kon bereiken. Hij moest de rechtstreekse orders van de ingenieur uitvoeren. Onder hem stond een hoofdopzichter voor elke ploeg. Deze opzichters konden belast worden met specifieke werkjes; ze moesten bijvoorbeeld de veiligheid van de mijn verzorgen, voorbereidend werk doen,…

De rest van de mijnwerkers die er zijn geweest, zo een 250 000 mannen en tientallen vrouwen, hebben enkel gewerkt in het stof. [8]

Voordelen tijdens de mijnjaren

De mijnwerkers kregen verschillende privileges omdat ze in de mijnen van Limburg werkten.  Ik soms ze even voor jullie op.

§ De arbeiders kregen gratis steenkool, zo kregen ze 300 kilo steenkool in de zomer en ze kregen 400 kilo steenkool in de winter.

§ De mijnwerkers die in de woonwijken leefden hadden het voordeel van goedkoper water en elektriciteit.

§ De mijnwerkers kregen goedkope trein- en bustickets.

§ De mijnarbeiders kregen goedkope leningen.

§ Na de sluiting van de mijn konden de mijnwerkers de huizen van de cité goedkoop overkopen.[9]
 

Je zal wel denken, wat een gelukzakken. Toch werd er heel wat terug gevraagd; de mijnwerkers moesten onvoorwaardelijke werkijver, toewijding en trouw terug geven. Als men ziek werd, werd de huur verhoogd. Als iemand zijn werk verloor, verloor hij alles. Daarnaast hadden de mijndirecteurs verschillende regels, er mocht niet gevochten worden in de woonwijken, gebeurde dit wel dan kon je ontslagen worden. [10]

Heel wat mijnwerkers stuurden geld naar hun vaderland. Sommigen stuurden geld om hun familie in het buitenland te helpen.  Anderen  kochten vanuit België een stuk land en een huis. Er waren echter wel wat problemen, de huizen werden vaak aan broers en neven geleend totdat de mijnwerker terug naar het vaderland ging. Niet veel mijnwerkers zijn terug in hun vaderland geraakt en vaak gingen de huizen naar de neven of broers omdat er geen officiële documenten waren opgemaakt. De vrouw en kinderen van de mijnwerker hadden hierdoor minder van de erfenis. Je moet weten dat meestal ½ van het loon naar het buitenland ging.[11]

De nadelen van de mijnarbeid

De mijnwerkers hadden privileges omdat ze in de mijn werkten maar het was zeker geen rozengeur en maneschijn. De veiligheid in de mijn en het zware werk eisten hun  tol.

De mijnen staan bekend voor het  gas, voor de stoflong en voor de individuele ongevallen. De regels in de mijnen werden verstrengd in 1956 na de grote brand in Marcinelle waarbij 262 mijnwerkers, voornamelijk Italianen, omkwamen. [12]

Het mijngas of methaangas is onzichtbaar en het heeft geen geur. Deze twee factoren maken het dus erg moeilijk om het gas te ontdekken. Toch hebben de mijnwerkers hier een oplossing op gevonden, ze namen kanaries mee in de mijnen. Als de kanaries flauwvielen dan wisten ze dat er mijngas in de buurt was.[13]  De kanarievogel werd vervangen door de bezinelamp, deze lamp was tot de sluiting van de mijnen het officiële meetinstrument voor gas. Het instrument was zo ontwikkeld dat het gas wel aan de vlam kon geraken maar de vlam kon niet naar buiten. De mijnlamp had dus een klein geel vlammetje als er gas in de buurt was dan veranderde de vorm en kleur van de vlam.[14]  De vlam kreeg een blauwe zeem boven het gele pitje, hoe blauwer het zeem hoe geconcentreerder het gas was.

Als het gas te geconcentreerd was dan doofde het vlammetje meteen.

De mijnwerkers mochten niet roken in de mijnen  en geen open vuur produceren. Deze methodes hebben vele mensenleven gered maar soms was het te laat, in 1929 was er in Waterschei  en in 1952 in Zwartberg een grote explosie door mijngas. [15]

Een heel ander probleem in de mijnen was het stof en daardoor kregen de mijnwerkers een stoflong. Pneumoconiose is de wetenschappelijke naam voor de stoflong. Duizenden mijnwerkers zijn gestorven aan de stoflong, dat komt omdat de kolen-en steenstof zich vastzetten op de longweefsels. Mijnwerkers die een stoflong hadden moesten meestal naar het ziekenhuis in Lanaken, het Sint-Barbara ziekenhuis. (foto; longonderzoek p243)Dit ziekenhuis was gespecialiseerd in de longen. Toch is er op de dag van vandaag geen medicatie die de stoflong kan genezen.[16]  Om de stof in de mijnen weg te krijgen, probeerden ze in 1963 watersproeikoppen te plaatsen aan de machines.[17] Als er dan werd gekapt in de steenkolen dan kwam het stof niet omhoog. Daarnaast werden er nieuwe stofmaskers uitgedeeld, de stofmaskers dienden ook tegen de CO²- en CO- vergiftigingen.[18] Vele mijnwerkers waren hier niet blij mee, het was te groot en het zat in de weg.

De meeste mijnwerkers namen dan hun rode sjaal met witte bollen, ze maakten die sjalen nat en bonden die rond hun mond. De bril die de mijnwerkers kregen was zoals de maskers niet handig, als je de bril twee minuten aan had dan was de bril onder stof en aan gewasemd. [19]

Deze twee oorzaken waren de boosdoeners van de werken in de mijnen. De vrouwen leden  ook, ze waren doodsbang als hun man in de mijnen zat  maar de opluchting als manlief thuis kwam was erg groot.[20]

Sint-Barbara staat de dag van vandaag nog steeds gekend als het ziekenhuis van de longen.

Vrouwen

De taken van de mijnwerkersvrouwen moeten we niet onderschatten, ze werkten van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. De meeste vrouwen en mannen die uit het buitenland kwamen, waren niet geschoold en er leefde nog het  traditionele leven van het gezin; het huishouden was de vrouw haar territorium en het werken behoorde tot de mannen. Dit gold ook voor de vrouw van een mijndirecteur, zij mocht niet gaan werken maar ze moest niet het werk doen in huis. De vrouwen van de directeuren hadden meer vrije tijd dan de mijnwerkersvrouwen. Zij deden veel aan tennis, tennis was de sport van de elite. [21]

Door de onderzoeken in de Waalse mijnen hebben Limburgse vrouwen nooit in de mijnen mogen werken. De onderzoeken stelden vast dat het werk veel te zwaar was voor een vrouw, zo moesten de Waalse vrouwen kolen rapen en met karretjes sjouwen en ze werden per mandje betaald. Zo besliste de regering dat de vrouwen in Limburg voor de man moesten zorgen, zij moesten de man rust brengen naar de lange werkdagen in de mijn.

De taken van de vrouw waren meestal hetzelfde, ze stonden vroeg op om het ontbijt voor de man en zonen. Als de eerste kroost vertrok naar het werk moest ze zich klaarmaken om de kinderen naar school te brengen. Daarna moest ze de huishoudelijke taken volbrengen, ze moest de was en plas doen.  Als ze deze taken hadden volbracht was het weer tijd om de kinderen te halen van school en het eten te maken voor de mannen en zonen die terug kwamen van het werken. Er waren ook mijnwerkers die de nachtpost deden, dan was het de vrouw haar taak om de kinderen overdag rustig te houden zodat de man genoeg kon slapen.[22]

We kunnen nu denken dat de vrouw van de dag van vandaag meer moet doen als de mijnwerkers vrouw, toch mogen we het werk niet onderschatten.

De kleren wassen van de man was een hele opdracht. Je moet je voorstellen dat de kleren helemaal onder het gruis, de olie en de modder zaten en er was geen wasmachine. Daarom moesten deze kleren in de week gezet worden, gekookt en geschrobd worden met een wasplank. De mijnwerker nam elke zaterdag zijn kleren mee naar huis en de vrouw moest die dan wassen, waren de kleren op maandag niet kraaknet dan konden er zelfs boetes gegeven worden. Daarnaast werd elke dag het hemdje en het ondergoed gewassen, zelfs die kleren zagen er zwart uit. [23] [24]

Het eten maken was niet zoals vandaag, de groenten kwamen uit de tuin, de families van de mijnwerkers kweekten veel zelf omdat het financieel veel voordeliger was. Al het eten moest zuiver gemaakt worden en er was niet veel sprake van vlees. Vlees was erg duur dus de vrouwen zorgden dat er genoeg was met de groentjes. De kippen die ze zelf vet maakten, werden geslacht door de vrouwen, maar dat was natuurlijk niet elke week.[25]

Veel vrije tijd hadden de vrouwen niet, ze moesten steeds maar werken en werken.[26] Af en toe konden ze eens naar de cinema of naar de kermis als daar geld voor was. Daarnaast namen de vrouwen de kans om eens te kletsen met de buren, zij waren immers de vrouwen die dezelfde taal spraken. Op het eerste zicht lijkt het contact tussen de buren niet belangrijk maar naarmate de tijd verder gaat, is dit een grote uitlaatklep voor de mijnwerkersvrouwen. Ze konden eens roddelen, ze maakten nieuwe vrienden waardoor ze hun familie niet zo fel meer gingen missen. De vrouwen kregen gelukkig de kans om naar verenigingen te gaan, zo had je de Katholieke Arbeidersvrouwen (KAV)[27] en de Rozenkransbond, de KAV waren vooral Nederlandstalige vrouwen en de Rozenkransbond telde vele Polen. Andere vrouwen bleven geïsoleerd. [28]

De vrouw leefde elke dag met angst, het werk in de mijn was erg gevaarlijk en wat zou er gebeuren als de man stierf? De vrouw was er afhankelijk van de man, zij werkte niet buitenhuis en had geen inkomen. De vrouwen kregen bij het overlijden een uitkering,  de uitkering werd berekend op het aantal kinderen en de werkjaren van de man.[29]

Het traditioneel leven heeft zeker tot 1960 geduurd, dat kwam omdat er tot dan nog geen werkgelegenheid was voor de vrouw. Pas na de komst van de Phillips en Ford kwamen de vrouwen uit de schaduw. Als ontspanning begon er in de jaren 80 de uitzending van buitenlandse zenders op tv, zo hadden de vrouwen niet meer zoveel last van heimwee. [30]

Woonplaats

Barakkenkampen

 De barakken werden juist voor de Tweede Wereldoorlog gebouwd, terwijl de woonwijken vlak na de ontdekking van steenkool werd gepland.[31] De barakkenkampen waren dus niet opgericht voor de mijnwerkers. Ze waren tijdens Wereld Oorlog II gebouwd voor de krijgsgevangenen van de Duitsers. Deze krijgsgevangenen waren vooral Russen. Zo ontstonden er barakkenkampen in Winterslag langs de Noordlaan. In Houthalen en Zolder lagen de barakken op het mijngebied zelf, in Beringen werd het kamp gebouwd aan de voet van de terril, in Waterschei aan de Steenbeukstraat tot aan het spoor en aan de andere kant van het spoor werd er een kamp opgebouwd voor Zwartberg.  In Eisden werd het kamp een kilometer van de mijn gebouwd. Voordat de Russen in de kampen mochten, werd er een luisinspectie gedaan en de Russen konden geen contact maken met de burgers. [32]

Na de Tweede Wereldoorlog verkocht de Belgische regering de barakkenkampen aan de mijnen, maar alleen als de barakken werden ingericht voor families. Er kwamen nieuwe rekruten na 1945. Deze nieuwe mijnwerkers werden ondergebracht in de herbouwde barakken. Ze waren vluchtelingen uit Polen en Oekraïne en wilden niet terug naar hun vaderland nu het communistisch was geworden.

Het leven in de barakkenkampen was niet zo comfortabel. De families moesten met tientallen families één kraantje gebruiken. In de zomer waaide het stof in de barakken en in de winter was het een modderboeltje. In 1950 werden de barakken bekend om hun primitieve levensomstandigheden. Toch waren de bewoners tevreden met hun nieuwe woningen. Ze waren vrij en ze hadden een hecht gemeenschapsleven. [33]

In 1971 waren mijnwerkers die niet wilden verhuizen nadat de barakken onbewoonbaar werden verklaard. Ze wilden er blijven wonen omdat de huur heel voordelig was. In 1974 werden de kampen met de grond gelijk gemaakt en bouwden de dorpen er nieuwe appartementen en sociale wijken.[34]

 Cités

Na de ontdekking van de steenkool werd het tijd om mijnwerkers te zoeken. Zoals we weten werden de arbeiders uit andere landen gehaald. Deze mensen moesten natuurlijk kunnen eten, slapen en hun gezin wat privacy kunnen geven, daarom heeft de regering woonwijken opgericht. De cités, woonwijken en tuinwijken dit zijn de drie namen voor de verblijfplaatsen van de mijnwerkers.

De cité van Eisden was de oudste van Limburg, het werd opgebouwd tussen 1910 en 1930. De woonwijk bedraagt 250 hectare en er woonden 900 tot 1000 gezinnen. In elke cité vinden we nog heel wat allochtonen. Deze buitenlanders kunnen tegenwoordig heel goed Nederlands maar als ze in hun wijk zijn zullen ze met de rest hun moedertaal spreken.[35]

De Limburgse bouwheren wilden graag frisse en nieuwe woonwijken bouwen voor de mijnwerkers. Zo bouwden ze huizen naar het Engels model met twee-, drie- en vierwoonsten in een gezellig cottagestijl, de zogenaamde Garden city[36]. De huizen moesten een voor en een achtertuin hebben, in de voortuin kwamen de bloemen en in de achtertuin kwamen groenten en fruit. Zo werden de mijnwerkers verplicht veel buiten te werken, dit was goed voor hen. [37] Als er geen plaats was voor de tuinen dan werden de achtertuintjes op een andere plaats gebouwd. De hofjes lagen bijvoorbeeld twee straten verder allemaal langs elkaar, zo kwamen de mijnwerkers veel in contact met elkaar maar het had natuurlijk ook zijn nadelen: iedereen kon aan de hoven geraken.

De huizen konden in tot de Tweede Wereldoorlog alleen gehuurd worden. De huizen waren leeg en moesten door de mijnwerkers ingericht worden daarnaast was er geen stromend water en een pomp stond tussen twee huizen. In 1938 kwamen de eerste waterkranen die meestal in de achterkeuken stonden. [38]

Er waren wel wat verschillen in de woningen. Zo had je de directeursvilla, de ingenieursvilla en de mijnwerkershuizen. De villa’s waren prachtig, groot en straalden rijkdom uit, natuurlijk was de villa van de directeur groter dan die van de ingenieur en de woning van de ingenieur was groter als die van de mijnwerker. Dus aan de hand van de huizen zag je de hiërarchie.

De ingenieurs en directeurs betaalden geen huur, maar de ingenieurs waren wel verplicht in de woonwijken te wonen.  Zij moesten klaarstaan als er wat mis ging in de woonwijken.[39]

De ongehuwde mannen die kwamen werken, werden in loges geplaatst. Deze loges werden meestal uitgebaat door een allochtoon, zo voelden de mijnwerkers zich ook wat meer thuis. [40]

Je kan je wel bedenken dat het ver was om van de cité naar de stad te gaan, daarom werden in de cités slagerijen, bakkers, bibliotheken,…en niet te vergeten kerken opgericht. In sommige cités kwamen er zelfs apothekers. Voor de kinderen werden er scholen opgericht, zo konden de kinderen naar school gaan zonder naar de stad te gaan. Als dit nog niet genoeg was, werd er jaarlijks een kermis georganiseerd in de cités, velen gingen hier naar toe als er wat geld over was. Bijna elke cité heeft zijn eigen winkelstraat, de Stalenstraat, Vennestraat, Hoevezavel en de Koolmijnlaan zijn  daarom misschien wel bekend in de oren. Op deze straten vind je ijzerhandelaars, supermarkten en cafétjes.

Iedereen was heel blij met de woningen die speciaal voor de mijnwerkers waren gebouwd. Natuurlijk waren er ook veel regeltjes voor de arbeiders. De mijndirecteurs die in de prachtige villa’s woonden naast de woonwijken hadden een perfect zicht op de cité en de wachters waren de ogen en oren van de directeur. Tucht en orde was het doel in de woonwijken en wie zich daar niet aan hield,  werd onmiddellijk ontslagen en verloor daardoor zijn huis. [41] Sommige tuinwijken hadden zelfs mijnpolitie, deze mannen zorgden ervoor dat de arbeiders hun hagen snoeiden, bloemetjes planten en dat de cité zuiver bleef.

In de woonwijken werd er veel samen gevierd, de families vierden huwelijken en verjaardagen maar er werd ook samen gerouwd om een sterfgeval uit de cité. De optochten waren groot, voor een huwelijk wandelden het paar door de straten en voor de begrafenis ging de doodskist over straat. [42]

De mensen die niet in de woonwijken leefden, keken neer op de cités. De cités zaten vol allochtonen en daar waren de Vlamingen niet blij mee. Toch konden de inwoners van de woonwijken niet klagen zij hadden immers de nieuwste voetbalvelden, scholen, winkels,… De arbeiders waren trots op hun woonwijken. [43]

Andere gebouwen

Het ziekenhuis

Wij die in Limburg wonen hebben al eens gehoord van het André Dumontziekenhuis in Waterschei. Dit ziekenhuis was speciaal gebouwd voor de zieke en gewonde mijnwerkers.

De eerste generatie van de mijnwerkers werd niet oud. Het werk in de mijnen was gevaarlijk en ongezond, de oorlog maakte het er niet beter op en door de schaarse voedingsmiddelen werd het fataal voor vele mijnwerkers en hun familie.  [44] [45]

Niet alleen het André Dumontziekenhuis was belangrijk maar ook het ziekenhuis in Lanaken: het Sint-Barbaraziekenhuis. Het ziekenhuis werd opgericht in 1957 voor de revalidatie van de mijnwerkers met een stoflong. Tot de dag van vandaag houdt het ziekenhuis in Lanaken onderzoeken voor het revalideren bij een longziekte.[46]

De mijnwerkers wilden niet naar Sint-Barbara, ze wisten dat dit de laatste halte was voor hen. Iemand die Sint-Barbara in ging, kwam er niet meer uit.

Religieuze gebouwen

Bijna elke cité had zijn eigen mijnkathedraal. De mijnwerkers, hun vrouwen en kinderen gingen elke zondag naar de mis. De kerken bestaan nog steeds, ik heb ze opgesomd voor jullie.

Beringen heeft de Sint-Theodarduskerk, de mijn werd gebouwd in 1939 tot 1943. De kathedraal is gelegen aan de Koolmijnlaan. [47]

In Winterslag heb je verschillende kerken liggen, je hebt de kathedraal die de Heilig Hart kerk heet. De kathedraal ligt op de Evence Coppéeplaats, de kathedraal werd opgericht in 1923 tot 1925. [48]

De Sint-Barbarakerk vinden we in Eisden, gelegen aan de Kastanje laan. De kerk werd aangelegd in 1923 en was dus bestemd voor de mijnwerkers van Eisden.[49]

Waterschei heeft de Christus Koningkerk, deze kerk werd gebouwd van 1923-1925 en is gelegen aan de Duinenlaan. [50]

De Sint-Albertus kerk is de laatste mijnkathedraal, deze kathedraal is gelegen in Zwartberg en is gebouwd in 1939.[51

Naast deze kathedralen zijn er nog kleine wijkkerken, zo heb je bijvoorbeeld Sint-Eventius kerk in Winterslag en de wijkkerk van Oud-Winterslag.[52] In de kerk van Sint-Eventius werden ook missen opgevoerd in het Pools.

Ik heb de katholieke kerken voor jullie opgesomd maar er bestaan ook Grieks-Orthodoxe kerken in Limburg.

Als eerste heb je de Griekse Parochie van de Heilige Nektarios. Deze parochie is gelegen in Beringen in de Sorbebomenstraat 24. Deze kerk valt niet erg op, het ligt tussen de citéhuizen en is niet echt gekend. [53]

In Genk vinden we de Parochie Heilige Barbara, in deze kerk worden de missen in het Grieks opgediend. De kerk is opgebouwd in 1983. [54]

In Maasmechelen vinden we dan weer de Parochie van de Heilige Dimitrios, ook hier worden de missen in het Grieks opgedragen. Deze parochie vinden we in de Windelsteenstraat. [55]

Houthalen heeft de Parochie Ontslaping van Moeders Gods. Deze parochie is gelegen in de Oudstrijderslaan. [56] De Grieks-Orthodoxe kerken staan bekend om hun iconostase. Iconostase is een wand samengesteld uit iconen, deze wand staat altijd achter het altaar, het altaar is dan ook het allerheiligste in de kerk. [57]

Als laatste hebben we de Grieks-Orthodoxe kerk in Hasselt, Parochie Drie Hierarchen. Deze kerk is opgebouwd in 2008, dat is niet zo lang geleden.[58] Het verschil tussen deze vieringen en die van de andere parochies is dat ze in het Nederlands worden opgevoerd. [59]

Met religieuze gebouwen hebben we het niet alleen over de christelijke gebouwen. Denk maar aan de Turken en Marokkanen die naar België kwamen om te werken in de mijnen. Zij geloven in de Islam en de Islam wordt gepredikt in een moskee.

We hebben een paar moskeeën in Limburg, we hebben een moskee in Waterschei, in Houthalen en in Heusden-Zolder. Je ziet het al, de moskeeën liggen dicht bij de woonwijken.

De moskee van Houthalen ligt op de Saviostraat, en heet Moskee Yesil Camii. Yesil Camii staat voor Groene Moskee.

De Moskee Sultan Ahmed is dan weer gelegen in Heusden-Zolder in de Pastoor Paquaylaan. Dan heb je ook nog de Moskee Selimiye, gelegen in de Valentinusstraat in Heusden-Zolder.

Winterslag heeft ook zijn eigen moskee,  de Hassan Ibn Tabet moskee genaamd.  Deze moskee is te vinden op de Noordlaan, de Noordlaan is de hoofdweg door Winterslag.

Als laatste hebben de we de moskee in Waterschei, deze moskee heet de Mevlana moskee. De Mevlana is een Turkse vereniging die de moskee heeft opgericht in 1969. De moskee is gelegen op de Wildekerslaan.[60]

Er zijn nog meer moskeeën in Limburg, zo heb je de moskee Taoubat en de Yunus Emre moskee in Sledderlo. De vijf bekendste zijn de bovenstaande moskeeën. [61

Winkels

We gaan allemaal wel eens winkelen met onze ouders maar naar welke winkels gaan we en wat vinden we allemaal in die winkels en wat kopen we?

We hebben verschillende winkels, we hebben onze grote ketens zoals de Carrefour, Delhaize en Spar maar we hebben er toch nog kleine zelfstandigen bijzitten. Die zelfstandigen zijn niet altijd Vlaamse personen, we vinden in de omstreken verschillende Turkse, Italiaanse, Spaanse, Griekse en Italiaanse winkeltjes. De winkeltjes kwamen er pas vanaf 1946, in 1936 kregen de mijnwerkers een arbeidskaart en ze mochten pas na 10 jaar een zelfstandige zaak oprichtten en de mijn verlaten.

Deze zelfstandigen hebben de winkeltjes in eerste instantie opgericht voor de families uit het buitenland. Vele allochtone mijnwerkers wilden hun eigen cultuur niet opgeven en konden dus genieten van de winkeltjes met hun eigen streekproducten.

De grote winkelketens kregen dit natuurlijk ook door, zij kochten nieuwe producten aan zodat de mensen in hun winkels ook de streekproducten kwamen kopen.

Ik heb voor jullie een paar van deze zelfstandige winkels opgezocht. Zo heb je een Italiaanse winkel in Zwartberg, de winkel is erg gekend voor zijn Italiaanse wijnen en specialiteiten, de winkel heet Ranieri.

Je kunt in deze winkel verschillende Italiaanse streekproducten vinden. Je hebt er verschillende soorten merken pasta maar er wordt ook nog elke dag verse pasta bereid. Je vindt er de Parmezaanse kazen en geitenkaas. Als dat nog niet genoeg is, heb je een groot aanbod aan salami en parmaham. [62]

Ranieri is niet de enige Italiaanse winkel, je vindt er nog veel meer, zo heb je nog Il mercatino, Euro,…

De Turkse winkels vinden we gemakkelijk terug in Genk en omstreken. De winkels staan bekend om hun verse groentjes en ze zijn zeer goedkoop. In de winkels vinden we natuurlijk het bekende Turks brood, Turks fruit en de groene pepers op welke manier dan ook bereid. Ze hebben een bakkerijtje achterin waar Turkse pizza wordt bereid en Turkse hapjes. [63] De Turkse winkels zijn ook nog te vinden op de Stalenstraat maar ook in Beringen heb je er verschillenden.

De Griekse winkels komen minder voor dan de Italiaanse en Turkse winkels maar ze bestaan. Op de Stalenstraat in Waterschei vind je De Griekse winkel. De winkel is gespecialiseerd in de Griekse wijnen, de Griekse sterke drank zoals Ouzo. In deze winkel worden elke dag verse souvlaki’s, tarama’s en gyros gemaakt. Daarnaast hebben ze olijven, fetakaas, en pepers. Je hoort het al, deze producten zijn niet onbekend. [64]

 

Spaanse winkeltjes zijn moeilijker te vinden maar hier hebben we een oplossing voor. Er bestaat een groothandelaar Espana Pura en zij verkopen heel veel Spaanse delicatessen. Je kan op de site kazen, wijnen, vlees en cava’s kopen. [65]

Natuurlijk is het moeilijk om naar elke winkel te gaan als je iets speciaals nodig hebt. Daar hebben de grote winkelketens iets op gezocht, zij hebben besloten om buitenlandse streekproducten beschikbaar te maken voor een grote groep mensen.  We kunnen pasta’s, olijven, wijnen, kazen, vlees en zoveel meer vinden in de winkel die niet uit België komen. Het is dus niet moeilijk om de link te leggen tussen het vreemd voedsel en onze keuken, de Vlaamse inwoners kunnen heel gemakkelijk de nieuwe keuken ontdekken door middel van het experimenteren met nieuwe producten en het internet maakt het nog eens gemakkelijker door heel veel recepten vrij te geven.

Restaurants

Wie houdt er niet van lekker uit eten gaan? We doen het allemaal graag en we zijn kieskeurig. Wat is jouw lievelingsgerecht? Is het een Vlaams gerecht of ga je liever voor een kebap of pizza?

Frietjes van de frituur, pizza, kebab en pita het smaakt allemaal zo goed maar is het eigenlijk wel een Belgisch gerecht?  Neen hoor, pizza, kebab en pita zijn allemaal buitenlandse gerechten maar toch zijn we ze gewoon. Dat komt omdat de mensen nieuwsgierig waren naar de nieuwe keukens. De allochtone mijnwerkers kenden deze producten al maar de Vlaamse bevolking nog niet, toen de allochtone mensen beseften dat hun keuken gewaardeerd werd door het Vlaamse volk begonnen zij met hun eigen zaakjes op te richten. 

De fastfood zaken zijn niet de enige die het goed doen. Je vindt in Limburg veel Italiaanse, Spaanse en Griekse restaurants.

Da Lidia in Maasmechelen wordt beschreven als het eerste Italiaans restaurant in Limburg. Dit restaurant werd opgericht in begin jaren 70. [66]

De Cafés

Cafés waren niet onbekend en werden vaak bezocht. Er waren mijnwerkers die het heel erg zwaar hadden en zij gingen hun geld verbrassen op café.  Daarnaast waren er mijnwerkers die graag eens wat gingen drinken met hun vrienden.

Wat was er nu zo speciaal aan die cafés?

De cafés werden uitgebaat door een vreemdeling bijvoorbeeld Italianen, Turken, Spanjaarden en Grieken. Als het café werd uitgebaat door een Griek dan was het een Grieks café waar alle Grieken bij elkaar kwamen, werd het café uitgebaat door een Spanjaard dan had je een Spaans Café.

Scholen en opleidingen

Leerplicht werd ingevoerd in 1914 voor kinderen van zes tot veertien jaar, dit werd ook van toepassing voor de kinderen van de mijnwerkers. Rond 1914 werden duizenden mijnwerkers naar België gehaald, België moest dus zorgen dat de kinderen van de vreemdelingen naar school konden gaan. Onderwijs moest gratis zijn, de gemeenten konden de nieuwe scholen voor de mijnwerkers kinderen niet betalen, daarom hebben de mijnen de financiële en materiële infrastructuur van de scholen op hun rekening genomen. Op pedagogisch vlak deden de mijnen beroep op onderwijscongregaties zoals de Soeurs de la Providence en later op de Kleine Zusters van Sint-Jozef en Zusters van Filippus Neri.[67] Voor zover het leerprogramma overeen kwam met het wettelijk voorgeschreven, er gediplomeerde leerkrachten voor de klas stonden en inspecteurs werden toegelaten, konden de mijnen rekenen op overheidssubsidies voor de scholen. De schoolgebouwen waren ruim en modern en aan didactisch materiaal was niets tekort. De leerkrachten genoten van privileges die andere leerkrachten niet kregen, zo kregen de leerkrachten van de scholen van de mijn gratis kolen en zelfs een goedkoop huis in de woonwijk.[68]                                                                                 

                    

Elke mijn had zijn eigen school, enkel in Zolder werd er geen school opgericht. In Waterschei de Sint-Jansschool, in Houthalen was er de Savioschool en in Zwartberg was er de Sint-Albertusschool. De meeste scholen bestaan nog steeds maar hebben nu een andere naam, zo heet de school in Eisden nu De Griffel en de school in Beringen heet De horizon. [69]

Er waren natuurlijk problemen, in 1914 werd er besloten door de regering dat er les moest gegeven worden in de moedertaal van de kinderen. Je kan je wel voorstellen dat de allochtone mijnwerkers niet echt Nederlands spraken en dat heel moeilijk was om te leren. Aan de andere kant had je ook Waalse mijnwerkers en Franse mijnwerkers, je hoort het al aankomen; in Limburg moest er ook in het Frans lesgegeven worden. De Limburgers waren bang, ze wilden niet dat Limburg verfranst zou worden. In 1928 verscheen van de Katholieke Vlaamse Schoolbond een eerste brochure tegen de Franse lessen, een jaar later ging de bond naar het congres van de Davidsfonds en kaartte het probleem weer aan. In juli 1932 werd de wet op taalgebruik in het onderwijs goedgekeurd, in Vlaanderen werd er les gegeven in het Nederlands, in het Duitstalig gebied werd er les gegeven in het Duits en in Wallonië werd er les gegeven in het Frans. [70]

Je kan je inbeelden dat les in het Nederlands heel erg moeilijk was voor de allochtone jongeren. Daardoor zijn er Italiaanse (Genk), Tsjechische (Waterschei en Zwartberg), Duitse (Eisden) en Poolse (Genk en Beringen) scholen in de Kempische bekken ontstaan. Het Poolse netwerk was vooral uitgebreid omdat ze met vele waren en ze hoopten allemaal ooit terug naar huis te gaan. De Poolse scholen werden gefinancierd door het Poolse consulaat. De Poolse scholen voldeden niet aan Belgisch onderwijsstelsel en kregen daarom geen subsidies. Poolse scholen moesten vaak geld vragen aan de ouders van de kinderen en dat was toch heel duur.  In 1934 waren alle Poolse scholen gesloten, ze konden het niet meer aan. Later werden ook de Italiaanse scholen aangepast.[71] .

In 19 november 1934 werd er toch nog een Italiaanse school opgericht voor de kinderen van Italianen die aanhangers waren van Mussolini. Deze kinderen werden voorbereid voor het nieuwe regime en als de ouders van de kinderen konden bewijzen dat ze trouwe aanhangers waren, kregen de kinderen zelfs de kans om verder te studeren in Italië. [72]

In 1930 zochten de mijnen nieuwe en ervaren mijnwerkers, maar die waren er niet. De mijnen besloten om vakscholen op te richten voor jongeren die zich geroepen voelden voor het zware werk in de mijn. De mijnen werkten samen met de katholieken, zij waren immers de baas over het technisch en het beroepsonderwijs. De leerlingen moesten klaargestoomd worden voor het werk maar ze moesten ook opgevoed worden. De scholen moesten jongeren morele lessen voor het leven krijgen die hen waarden als spaarzaamheid, gematigdheid, discipline, gehoorzaamheid en onderdanigheid bijbrengen. [73] In 1922 ontstonden de eerste mijnscholen, de leerlingen werkten in de mijnen en twee dagen (weekend) per week kregen ze wiskunde, scheikunde, delfstofkunde, Nederlands (of Frans in Wallonië) natuurkunde en mijnontginning. Mijnontginning kreeg de meeste aandacht natuurlijk. De scholen waren niet duur, de leerlingen werkten in de mijnen en de mijn kon dit compenseren met de vakopleidingen die ze aanboden.[74] De scholen waren een complete ramp, er was te weinig motivatie bij de jongeren. Zo was er in Sint-Truiden een klasje van 22 jongeren en in Genk was het nog erger, ze begonnen met 24 leerlingen en het jaar erna kwamen er nog maar 14 leerlingen bij. [75]

Omdat de scholen niet werkten probeerde Marcel Brun, directeur-gerant van Beringen, met driejarige opleidingen. De leerlingen werden drie ochtenden meegenomen naar de mijn en de cursus was vrijwillig en onbezoldigd. De jongeren werden begeleid door porions, zij motiveerden de jongeren om in de mijn te werken en zij zouden het ook halen tot porions. De jongeren begonnen met klassen van vijftig leerlingen maar met Kerstmis viel twee derde al af, zij slaagden niet op het algemene kennis-examen. De volgende twee jaren stonden onder meer geologie, fysica, veiligheid en Nederlands op het programma, daarnaast werden de jongeren steeds geëvalueerd op hun werk en inspanningen. Gemiddeld studeerden vijf leerlingen af per jaar. [76]

In Waterschei deden ze het anders, zij gaven avondcursussen en daarna kregen de mannen een driejarig specialisatiejaar. Na de Eerste Wereldoorlog verdween de school in Waterschei. In 1937 veranderde er weer heel wat, jongeren die in de mijn wilden gaan werken, waren verplicht een driejarige opleiding te volgen. De mijn probeerde zo een reserve aan mijnwerkers op te bouwen. In Waterschei werden de jongeren opgesplitst in groepen naargelang hun capaciteiten. De sterke groepen hadden meer kans om porions te worden terwijl de zwdakkeren voorbestemd waren om het zwaarste werk te doen. De jongeren werden daarnaast opgeleid om hun eigen moestuin te onderhouden en in de winter kregen ze onderricht over hout en metaal. [77]

Na de Tweede Wereldoorlog veranderde alles, jongeren wilden langer naar school. De uitbreiding van het middelbaar onderwijs was onvermijdelijk maar wie ging er voor zorgen? Mocht de staat voortaan rijksscholen oprichten? Of bleef het dure technisch en beroepsonderwijs in handen van de katholieken die door de overheid werden gesubsidieerd. De mijnscholen zaten nog dieper in de put, er was een grote afkeer voor het zware werk in de mijnen.[78]

De jongeren moesten terug gemotiveerd worden om naar de mijnscholen te gaan, zo probeerde de minister van onderwijs Herman Vos meer documentatie te maken over het belang van de mijnen. Hij bezocht de bovengrond en organiseerde lezingen door technici van de mijn.

In 1962 werden er nieuwe filialen opgericht in Houthalen, Eisden, Beringen en Genk. De scholen stonden bekend als Technisch Instituut van het Kempens Bekken. De eerste drie jaren van de opleiding voor de jongeren werd op school gedaan, de drie jaar erna werden de jongeren pas in de mijn gestuurd. De jongeren die slaagden konden in de mijn beginnen met een hoger beginloon. De leerlingen werden vergoed om in de mijnen te gaan werken er waren jongeren die op het einde van hun schoolloopbaan 44.819 BEF (1111 EUR) hadden verdiend en ze hadden daarna vast werk in de mijn. Op die manier werden jongeren verleid om naar de mijnscholen te gaan. Leren en geld verdienen was het lokaas.

In 1987 werden alle mijnscholen gesloten, de gebouwen worden vandaag de dag gebruikt als politiebureau, school voor volwassenen, etc.

We mogen natuurlijk de jonge meisjes niet vergeten, zij gingen niet naar de mijnwerkschool. Voor de meisjes waren er huishoudsscholen die de mijnen na de Tweede Wereldoorlog oprichtten. De scholen waren er voor meisjes vanaf 14 jaar en hadden een duidelijk doel: De leerlingen moesten eens waardige gezellinnen worden van hun echtgenoten en een goed voorbeeld voor de kinderen. De meisjes zouden huishoudsters worden die kunnen koken, wassen en plassen, naaien verstellen en breien. Daarnaast konden ze huizen met goede smaak inrichten en hun kinderen kraaknet naar school sturen. Het belangrijkste was dat de dames het geld van de man goed en doelmatig konden gebruiken. Een goede huisvrouw was een parel voor de mijnwerker.[79]

Tot 1970 waren er aparte meisjes- en jongensscholen, nu zijn de meeste scholen gemengd.[80]

Verenigingen

 Algemeen Christelijk werknemersbond.

De ACW is de koepel van de christelijke werknemersorganisaties zoals de ACV, CM en de KWB. De ACW staat voor: sociale rechtvaardigheid, participatie en inspraak en duurzame ontwikkeling.

De sociale rechtvaardigheid wil zeggen dat iedereen gelijke kansen moet krijgen op vlak van onderwijs, werk maar ook vrije tijd. De ACW probeert door de belastingen die geheven worden meer subsidies te krijgen voor openbaar vervoer en renovaties. Daarnaast willen ze sociale zekerheid voor mensen die ziek worden, die zijn werk verliest of met pensioen gaat. 

Participatie en inspraak wil zeggen dat de mensen recht hebben op inspraak als het gaat over de samenleving en hoe we de samenleving kunnen verbeteren. De ACW vindt dat de inwoners van bepaalde plaatsen meer weten over de gemeenschap dan buitenstaanders, zij moeten er leven dus zij hebben recht om te zeggen wat er moet en kan veranderen. 

Als laatste gaan de ACW voor een duurzame ontwikkeling, ze willen dat de kinderen en kleinkinderen ook een goed leven hebben. Ze willen dat de mensen zorg dragen voor het milieu maar ook dat de economie de mensen vooruit helpt en niet achteruit duwt. De mensen moeten een waardig loon krijgen volgens de ACW.

De ACW werkt niet alleen, hieronder vinden jullie belangrijke verenigingen met wie de ACW nauw samenhangt als het gaat over de mijn. [81]

Algemeen Christelijk Vakverbond en Centrale der Vrije Mijnwerkers

Het Algemeen Christelijk Vakverbond, waarvan de katholieke centrale der vrije mijnwerkers een onderdeel was, was een vakbond die geliefd was bij de mijnwerkers tijdens het interbellum. Deze vakbond werd opgericht in 1911 terwijl de eerste mijnen pas open gingen in 1917. Dit komt omdat sommige arbeiders die in Limburg in de mijnen werkten uit Wallonië kwamen en al kennis hadden gemaakt met vakbonden.

De eerste bijeenkomsten waren in Genk en Zonhoven. De eerste opkomsten waren maar schraal. De vakbond verklaarde de lage opkomst door angst voor de directie van de mijn.

De vakbonden werden geholpen door geestelijken, de geestelijke en bestuurder van de christelijke arbeidsbeweging te Hasselt, Pieter-Jan Broekx is een belangrijk persoon geweest voor de vakbonden. Hij zorgde voor communicatie tussen de geestelijken en deze geestelijken zorgden voor de communicatie tussen het volk. Door deze acties zijn sommige priesters zeer actief bezig voor de mijnwerkers.

De relatie tussen de directie en de mijnwerkers begon te botsen. Het grootste probleem, volgens de CVM, was het klassensysteem. De directie verbood propaganda in de mijnen en de arbeiders, aangesloten bij de christelijke vakbonden, begonnen stakingen op te starten.

De CVM had maar liefst 26% van de mijnwerkers achter zich staan. De vakbond had het voordeel dat de clerus tussen de mensen leefde en dat zij de arbeiders kon stimuleren om in de vakbond te komen. Dit duurde tot 1932, omdat de CVM een staking wilde stopzetten en dat schoot bij vele mijnwerkers in het verkeerde keelgat.

 Socialistische Centrale Mijnwerkers

De socialistische centrale mijnwerkerscentrale was een andere vakbond die bekend was onder de arbeiders. Deze vakbond had het niet zo gemakkelijk om op te starten. Ze ontstond in 1919 in een zeer katholieke omgeving. Dat was niet het enige probleem, de SCM is opgericht in Luik en toen de verantwoordelijken van de SCM naar Limburg kwamen, troffen ze een landelijk, christelijk en Vlaamse wereld aan. Toch vond de SCM taal geen prioriteit.

De eerste socialistische secretaris was Karel Suyvoet en kreeg Gerard Bovend’Aerde als hulp. Gerard Bovend’Aerde was een mijnwerker uit Eisden. Je zou kunnen zeggen dat hij voor veel aanhangers van de SCM zorgde. Dat was niet zo, de SCM had nog geen 200 betalende leden. De CVM wilde de SCM daarom weg, ze hadden niet genoeg leden om te blijven bestaan. Als dat nog niet genoeg was werden socialistische arbeiders die pamfletten uitdeelden geslagen door bewakers en ze werden vaak ontslaan.

De SCM kreeg meer leden toen de niet katholieke arbeiders aankwamen. Toch waren ze in 1928 niet meer de belangrijkste leden, in 1928 syndikeerden ook arbeiders zich ook bij de SCM.

Katholieke Arbeids Jeugd

De Katholieke Arbeidersjeugd staat beter bekend als de KAJ. De KAJ werd opgericht door Jozef Cardijn en werd in 1925 erkend als vereniging.

De vereniging werd gebruikt om jongeren bewust te maken van de toestanden in de mijn en wat ze eraan konden doen. De jongeren die naar de KAJ gingen, hadden het financieel niet gemakkelijk en konden op de KAJ bijleren wat rijkeren konden leren op de universiteit. De leiders van de KAJ waren politici, priesters enz.

De KAJ bleef niet enkel in België, veel Kajotters werden op pad gestuurd en zij vertelden in andere landen over hun vereniging. Al snel werden 80 landen overtuigd en werd er een IKAJ opgericht; Internationaal Katholieke Arbeidersjeugd.

Toen Cardijn stierf in 1967 ging het aantal leden bergaf, jongeren trouwden vroeger, anderen probeerden te gaan studeren en nog anderen vonden sneller werk en vonden de vereniging niet nodig.[82][83]

Vandaag de dag bestaat er nog steeds de KAJ. Er worden activiteiten georganiseerd voor lokale jongeren. Zo heb je bijvoorbeeld in Opglabbeek, Bocholt en Elen nog de KAJ. De activiteiten zijn er voor ontspanning, maar ze zijn er ook om de jongeren wat bij te brengen. Zo probeert de kern in Opglabbeek elk jaar de jongeren wat bij te brengen over mindervalide mensen, drugs, de oude tijd, enz.

KAV

De KAV is de Katholieke Arbeidersvrouwen vereniging die werd opgericht in 1920. Deze vereniging hielp de vrouwen van de mijnwerkers. Het zorgde ervoor dat de vrouwen leerden koken, naaien, wassen en strijken van linnen kleren. Er waren zo goed als geen andere verenigingen voor de vrouwen en de KAV werd vooral gevuld met Nederlandstalige vrouwen. De migranten vrouwen bleven geïsoleerd door het gebrek aan kennis van de Nederlandse taal. [84]

 

De KAV staat nu bekend al ‘Femma’. Femma is een feministische beweging vereniging die op komt voor de vrouwelijke rechten. In 1980 telde de KAV 325.000 leden en nu telt de Femma er nog 85.000.[85]

Gevolg vakbonden en verenigingen

Door de vakbonden ontstonden er nieuwe regels.

Als eerste kwamen er CAO's, dat zijn collectieve arbeidsovereenkomsten, dat wil zeggen dat er afspraken werden gemaakt tussen de werknemer en werkgever. Bij de CAO's kwamen de paritaire comités, zij zijn een overlegorgaan tussen de werknemer en werkgever. Daarnaast kwamen er loonindexeringen, dat betekent dat de lonen stegen als de producten in prijs stegen.

In 1920 ontstond er Nationale Gemengde Mijncommissie, deze commissie was samengesteld uit verschillende leden van de vakbonden en werkgevers. De Nationale Gemengde Mijncommissie was een paritair comité. Zij gingen dus overleggen om de mijnwerkers te helpen een beter loon en betere werkomstandigheden te geven. Door de NGMC ontstond er ook de RGMC, de Regionale Gemengde Mijncommissie.   In Limburg had de RGMC veel vertegenwoordigers zitten van de Centrale der Vrije Mijnwerkers. De RGMC in Limburg heeft niet veel nut gehad, deze commissies werden opgelegd door Wallonië en dat heeft nooit echt geboterd. De Limburgse RGMC heeft dan ook niet veel betekend.

Veel allochtonen begonnen zich te verenigingen: de Polen hadden maar liefst 19 verenigingen opgericht in Genk maar ze pasten zich aan de Belgische levenswijzen. De Italianen, de tweede grootste groep in Limburg, pasten zich minder snel aan. Ze leefden hier in België zoals ze in Italië leefden, zo hielden ze zich bijvoorbeeld aan de Italiaanse keuken. De bekendste Italiaanse vereniging is de, ACLI. ACLI is de afkorting van Associazioni Cristiane dei Lavoratori Italiani.

Daarnaast had heb je Spaanse en Oekraïense verenigingen en in 1960 kwamen de Turkse en Marokkaanse verenigingen. [86]

Sociaal contact vroeger

Niet iedereen was blij met de komst van de migranten. Het Vlaams Nationaal Verbond, VNV, was hier één van. Het VNV was niet hebberig op de Waalse macht in de mijnen maar zeker niet op de nieuwe migranten die toestroomden in Limburg. Het gaf de schuld aan de migranten als er iets fout liep. De migranten moesten zich afzijdig houden van politieke activiteiten en werkten altijd in de onderbouw.

De VNV wilde niet dat de buitenlanders eigen zaakjes oprichtten in de wijken. Dat was misbruik van het vertrouwen die de Belgen gaven. De VNV vertelde niet dat de mijnwerkers een contract moesten tekenen waarin stond dat ze enkel in de onderbouw mochten werken en dat de zieke en oude mijnwerkers hun eigen zaakje wilden opstarten. Het wilde dus dat de buitenlanders enkel en alleen in de onderbouw van de mijn werkten en het kreeg zijn zin, maar in 1936 kwamen de arbeidskaarten. De buitenlandse mijnwerkers moesten verplicht 10 jaar in de mijn werken vooraleer ze ander werk mochten zoeken.

In het opinieblad Algemeen Belang der Provincie Limburg, het voormalige Het Belang van Limburg, schreef negatieve teksten over de migranten. Zo schreven ze een verhaal over Italianen en hun vlooien. Dan had je vakbondsblad Ons Limburg die schreef dat de Italianen smerige geslachtsziektes hadden die doorgegeven zouden worden als de Italianen samenwerkten met de Belgen.

In de mijn zelf ging het er niet gemakkelijk aan toe. De porions hadden het moeilijk met het verstaan van de verschillende talen en de verschillende culturen brachten ook moeilijkheden. De VNV wilde niet dat de allochtonen porions werden wat gelukkig afgekaatst werd door de mijndirecteurs. De migranten mochten niet meedoen aan politiek, maar stakingen hoorden hier ook bij. Als er gestaakt werd, gingen de migranten toch werken, want ging je niet werken dan werd je teruggestuurd naar je land van herkomst. De socialistische vakbond aanvaardde dan weer wel allochtone stakers.

Alle mijnwerkers leefden apart in de woonwijken. Er werden dansgroepen opgericht met hun kledingdracht, zangkoren met liedjes in de moedertaal en toneelgroepjes. Tot 1940 waren de missen in het Nederlands, maar daarna werden er speciaal priesters naar België gestuurd om in hun taal de mis te lezen. Toch was er een vereniging waar alle nationaliteiten samen waren en dat was voetbal. De Belgen ontvingen de allochtonen met open armen. 

Toch probeerden de Belgen na de Tweede Wereldoorlog het verblijf van de migranten aangenaam te maken. Zo zorgden ze bijvoorbeeld voor logementen met Italiaanse uitbaters en Italiaans eten. Voor de vrouwen waren er kleine Italiaanse winkels die uitgebaat werden door mijnwerkers die er al waren voor de oorlog. Daarnaast werden er verenigingen opgericht en ontstonden er meer en meer dansgroepen, voetbalploegen, supportersclubs en bocciaclubs[87], zo richtte Don Fermo het bekende Casa Papa Giovanni op. [88]



[1] KOHLBACHER,J.,De koolputters, Deel 6:Migranten, Waanders, 2005,31 pagina’s

[2] KOHLBACHER,J.,De koolputters, Deel 6:Migranten, Waanders, 2005,31 pagina’s

[3] KOHLBACHER,J.,De koolputters, Deel 6:Migranten, Waanders, 2005,31 pagina’s

[4] Haenen, M., Wintmolders, E., Szymczak, G. ( interview), 30/04/2014

[5] COPPIETERS G. EN MINTEN L., De koolputters, Deel 4: Knechten en bazen, Waanders, 2005, 21 pagina’s

[6] COPPIETERS G. EN MINTEN L., De koolputters, Deel 4: Knechten en bazen, Waanders, 2005, 21 pagina’s

[7] COPPIETERS G. EN MINTEN L., De koolputters, Deel 4: Knechten en bazen, Waanders, 2005, 21 pagina’s

[8] COPPIETERS G. EN MINTEN L., De koolputters, Deel 4: Knechten en bazen, Waanders, 2005, 21 pagina’s

[9] Haenen, M., Wintmolders, E., Szymczak, G. ( interview), 30/04/2014

[10] Vanwelkenhuysen, M, Steenkool Midden-Limburg, p 12

[11] Haenen, M., Wintmolders, E.,( interview), 30/04/2014

[12] Nelis, C, De koolputters, deel 10: Veiligheid, p 227

[13] Haenen, M., Wintmolders, E., Szymczak, G. ( interview), 30/04/2014

[14] Nelis, C, De koolputters, deel 10: Veiligheid, p 234

[15] Nelis, C, De koolputters, deel 10: Veiligheid, p 228

[16] Nelis, C, De koolputters, deel 10: Veiligheid, p 235

[17] Nelis, C, De koolputters, deel 10: Veiligheid, p 237

[18] Nelis, C, De koolputters, deel 10: Veiligheid, p 238

[19] Haenen, M., Wintmolders, E.,( interview), 30/04/2014

[20] Nelis, C, De koolputters, deel 10: Veiligheid, p 227

[21] Minten, L, De koolputters, deel 9: De mijnwerkersvrouw, p 210-211

[22] Minten, L, De koolputters, deel 9: De mijnwerkersvrouw, p 204-206

[23] Minten, L, De koolputters, deel 9: De mijnwerkersvrouw, p 206-207

[24] Haenen, M., Wintmolders, E.,( interview), 30/04/2014

[25] Minten, L, De koolputters, deel 9: De mijnwerkersvrouw, p 208

[26] Haenen, M., Wintmolders, E.,( interview), 30/04/2014

[27] Minten, L, De koolputters, deel 9: De mijnwerkersvrouw, p 210

[28] Minten, L, De koolputters, deel 9: De mijnwerkersvrouw, p 207

[29] Minten, L, De koolputters, deel 9: De mijnwerkersvrouw, p 209

[30] Minten, L, De koolputters, deel 9: De mijnwerkersvrouw, p 220-221

[31] Vanwelkenhuysen, M, Steenkool in Midden-Limburg, p9

[32] Pauwels, D, Barakkenkampen van Houthalen, internet, 20/01/2014 (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/22142)

[33] KOHLBACHER,J.,De koolputters, Deel 8: De Tweede Wereld Oorlog, Waanders, 2005,31 pagina’s

[34] N.N., Ons mijnverleden, internet, 20/01/2014  (https://www.cosimo.be/onsmijnverleden/van-mijnwerkersstatuut-naar-vreemdelingstatuut)

[35] Vanwelkenhuysen, M, Steenkool Midden-Limburg, p 10

[36] Kohlbacher, J, De koolputters, deel 16: De Cités, p372

[37] Vanwelkenhuysen, M, Steenkool Midden-Limburg, p 11

[38] Vanwelkenhuysen, M, Steenkool Midden-Limburg, p 13

[39] Kohlbacher, J, De koolputters, deel 16: De Cités, p380

[40] Kohlbacher, J, De koolputters, deel 16: De Cités, p372

[41] Vanwelkenhuysen, M, Steenkool Midden-Limburg, p 12

[42] Kohlbacher, J, De koolputters, deel 16: De Cités, p375

[43] Kohlbacher, J, De koolputters, deel 16: De Cités, p379

[44] Kohlbacher, J, De koolputters, deel 16: De Cités, p375

[45] N.N., Genk uit de oude doos, André Dumont Kliniek, Het nieuwsblad, 31/08/2009,  internet, 03/03/2014 (https://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=BLBOZ_20091031_001)

[46] Housen, S., Sint Barbara ziekenhuis is na 12 jaar verbouwd, Het belang van Limburg, 04/10/2008 internet, 03/03/2014  (https://www.hbvl.be/limburg/lanaken/sint-barbaraziekenhuis-is-na-12-jaar-verbouwd.aspx)

[47] N.N., Sint-Theodarduskerk, internet, 04/03/2014 (https://nl.wikipedia.org/wiki/Sint-Theodarduskerk)

[48] N.N., Heilig-Hartkerk, internet, 04/03/2014 (https://nl.wikipedia.org/wiki/Heilig-Hartkerk_(Winterslag)

[49] N.N., Sint-Barbarakerk, internet, 04/03/2014 (https://nl.wikipedia.org/wiki/Sint-Barbarakerk_(Eisden)

[50] N.N., Christus Koningkerk, internet, 04/03/2014 (https://nl.wikipedia.org/wiki/Christus_Koningkerk_(Waterschei))

[51] N.N., Sint-Albertuskerk, internet, 04/03/2014 (https://nl.wikipedia.org/wiki/Sint-Albertuskerk_(Zwartberg))

[52] N.N., Heilig Hart Winterslag, Oud Winterslag, internet, 04/03/2014 (https://www.kerknet.be/parochie/3805/content.php?ID=3670)

[53] N.N. Orthodoxe kerken Limburg, internet, 05/03/2014 (https://www.orthodoxia.be/NLkerk/Jurisdicties%20NL/1_IMBelgiou_NL/Beringen.html)

[54] N.N. Orthodoxe kerken Limburg, internet, 05/03/2014 (https://www.orthodoxia.be/NLkerk/Jurisdicties%20NL/1_IMBelgiou_NL/Genk.html)

[56] N.N. Orthodoxe kerken Limburg, internet, 05/03/2014 (https://www.orthodoxia.be/NLkerk/Jurisdicties%20NL/1_IMBelgiou_NL/Houthalen.html)

[57] N.N., Conostase, internet, 05/03/2014 (https://nl.wikipedia.org/wiki/Iconostase)

[58] N.N. Orthodoxe kerken Limburg, internet, 05/03/2014 (https://orthodoxekerkhasselt.wordpress.com/)

[59] N.N. Orthodoxe kerken Limburg, internet, 05/03/2014 (https://www.orthodoxia.be/NLkerk/Jurisdicties%20NL/1_IMBelgiou_NL/Hasselt.html)

[61] Özgünes, B., Moskeeën, Nieuwsblad,27/04, internet, 06/05/2014 (https://nieuwsblad.typepad.com/genk/2008/04/2704-limburgse.html)

[62] N.N., Italiaanse winkel Raineri, internet, 16/03/2014 (https://www.raineri.be/html/nl/home.html)

[63] N.N., Google maps; internet, 16/03/2014 (https://www.google.be/maps)

[64] N.N., De Griek, internet, 16/03/2014 (https://www.handelsgids.be/genk/de-griekse-winkel/)

[65] N.N., Spaanse producten, internet, 16/03/2014 (https://www.espanapura.com/)

[66] Smeets, R., Da Lidia, Nieuwsblad, 24/09/2012, internet, 16/03/2014  (https://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=DMF20121123_00379554)

[67] Minten, L, De koolputters, deel 11: Onderwijs en vakopleiding, p 251

[68] Minten, L, De koolputters, deel 11: Onderwijs en vakopleiding, p 252

[69] Minten, L, De koolputters, deel 11: Onderwijs en vakopleiding, p 252

[70] Minten, L, De koolputters, deel 11: Onderwijs en vakopleiding, p 253

[71] Minten, L, De koolputters, deel 11: Onderwijs en vakopleiding, p 256

[72] Vanwelkenhuysen, M, Steenkool in Midden-Limburg, p8

[73] Minten, L, De koolputters, deel 11: Onderwijs en vakopleiding, p 257

[74] Minten, L, De koolputters, deel 11: Onderwijs en vakopleiding, p 258

[75] Minten, L, De koolputters, deel 11: Onderwijs en vakopleiding, p 259

[76] Minten, L, De koolputters, deel 11: Onderwijs en vakopleiding, p 261

[77] Minten, L, De koolputters, deel 11: Onderwijs en vakopleiding, p 263

[78] Minten, L, De koolputters, deel 11: Onderwijs en vakopleiding, p 264

[79] Minten, L, De koolputters, deel 9: De mijnwerkersvrouw, p 210

[80] N.N., gemengde scholen, internet, 11/12/2013 (https://nl.wikipedia.org/wiki/Gemengde_school)

[81] N.N., ACW, internet, 22/02/2014 (https://nl.wikipedia.org/wiki/ACW)

[82] N.N., Katholieke Arbeidsjongeren, internet, 23/02/2014, (https://nl.wikipedia.org/wiki/Kristelijke_Arbeidersjongeren)

[83] VZW, KAJ, De geschiedenis van de KAJ, internet, 23/02/2014 (https://www.kaj.be/)

[84] MINTEN, L, De koolputters, Deel 9:De mijnwerkersvrouwen, Waanders, 2005,31 pagina’s

[85] N.N., Femma, internet, 23/02/2014 (https://nl.wikipedia.org/wiki/Femma)

N.N., Femma, internet, 23/02/2014 https://www.femma.be/nl

[86] Beyers, L, De koolputters, deel 14: Verenigingsleven p340

[87] N.N., Boccia, internet, 10/02/2014 (https://nl.wikipedia.org/wiki/Boccia_(sport))

[88] N.N., Casa Papa Giovanni, internet, 10/02/2014 (https://www.genk.be/Vrije_Tijd/Cultuur/Zaalverhuur/Casa_Papa_Giovanni)